Koninginnenteelt

Koninginnenteelt

Koninginnenteelt is doelbewuste kweken van lichamelijk volwaardige koninginnen met de gewenste genetische eigenschappen.
Van nature kweken bijen nieuwe moeren uit redcellen, zwermcellen en stille moerwisselingcellen, bij koninginnenteelt neemt de imker het initiatief.

Redcellen

Het volk is moerloos en er heerst een noodtoestand. Een aantal werksterlarven krijgen meer en ander voedsel en de zeshoekige, horizontale werkstercellen worden omgebouwd tot ronde, hangende koninginnencellen. Als werkstercellen worden omgebouwd ontstaan kleine moerdoppen. Deze zijn overal op de ramen te vinden, maar meestal op vrij jonge raat.

Zwermcellen

Deze ontstaan meestal onder veel betere omstandigheden: het volk is zwermrijp, er is veel voer en stuifmeel en er zijn veel jonge bijen. Omdat het eitje door de koningin in een wijde zwermdop gelegd wordt, zijn de omstandigheden voor het opgroeien van de larve vanaf het uitkomen optimaal. De larve krijgt vanaf het begin koninginnegelei. Als de doppen rijp zijn, zal het volk zwermen. Zwermcellen worden meestal langs de randen van de raten gebouwd.

Stille moerwisselingcellen

In dit geval worden er koninginnencellen gebouwd, zonder dat het volk daarna zich opdeelt in zwermen. Stille moerwisseling vindt plaats om een ondeugdelijke en/of oude moer te vervangen. Er ontstaat een klein aantal cellen. Ook in deze situatie is de larve vanaf het begin voorbestemd om moer te worden. Deze cellen ontstaan meestal midden op de raat.

Bij koninginnenteelt wordt van een van deze mogelijkheden of van een combinatie gebruik gemaakt. De cellen blijven in dit volk tot de doppen rijp zijn. Soms worden de cellen alleen aangezet in het eerste volk (de starter) en daarna overgebracht naar een ander volk (het pleegvolk). Het pleegvolk verzorgt de larven verder en houdt de doppen warm. Dit kan een willekeurig volk zijn, maar doordat de (lichamelijke) kwaliteit van de moeren voor een groot deel afhangt van het pleegvolk, moet het pleegvolk in uitstekende conditie zijn en voldoen aan de volgende voorwaarden:
  • Het volk moet vitaal zijn, liefst een oudere moer hebben en de bijen moeten niet al te zwermtraag zijn.
  • Het volk moet veel vliegbijen hebben, waardoor veel stuifmeel en nectar gehaald kan worden.
  • Er moeten veel jonge bijen zijn om de jonge larven te verzorgen.

  • In grote lijnen kunnen twee koninginnenteelt methoden worden onderscheiden: de moerloze en de moergoede.

    Moerloze koninginnenteelt methode

    Hierbij is het pleegvolk moerloos. Deze methode is betrouwbaar, omdat moerloze bijen de aangeboden larven direct zullen accepteren en een groot aantal tot koningin zullen opkweken, vooral als er geen open broed meer in het volk aanwezig is. Wel kan een moerllosvolk rondvliegende jonge moeren aantrekken; als zo'n jonge moer wordt aangenomen, is de teeltserie verloren. Daarom wordt een moerrooster op de bodemplank gelegd. Verder is het belangrijk dat het volk wordt samengeperst in een kleinere ruimte; daardoor ontstaat overbevolking en dit bevordert de goede pleegstemming. Er zijn veel manieren om in een moerloos volk koninginnen te kweken. Hier volgen er twee:
    • Tussen de twee broedbakken wordt een moerrooster gelegd. Na tien dagen is in één bak alle broed gesloten. Deze bak wordt op de kastbodem gezet en in het midden van het broednest wordt ruimte gemaakt voor één raam; aangezette doppen worden weggebroken. De bijen in deze kamer zullen het pleegvolk worden. Uit de andere bak wordt de moer gezocht en met het raam waarop ze gevonden wordt, in een klein kastje gezet. Alle ramen met open broed worden in het toekomstige pleegvolk afgeveegd, zodat dit veel voedsterbijen krijgt. Na ongeveer twee uur vertoont dit volk duidelijk tekenen van moerloosheid (onrustig zoeken op de voorkant van de kast en stertselen), terwijl veel jonge bijen zich in de opengelaten ruimte verzameld hebben. Het teeltmateriaal wordt nu in deze open ruimte gehangen.
    • Het is ook mogelijk van verzamelbroeaflegger een pleegvolk te maken door 8 tot 10 ramen broed met bijen uit verschillende volken in een tienraams kast te hangen. Van ramen met open broed worden bovendien jonge bijen ingeveegd. Dit pleegvolk moet 3 km verplaatst te worden om de vliegbijen te behouden. Als na tien dagen is alle broed gesloten worden alle aangezette doppen weggebroken en het teeltmateriaal ingehangen.

    • Bij elke methode wordt steeds na een dag gekeken of de larfjes zijn aangenomen; ze moeten in het voedersap zwemmen. Minstens 70 % van de larven moet goed verzorgd zijn, anders wordt de serie verworpen en nieuw teeltmateriaal gegeven. Vaak gaat het dan beter. Is ook de tweede serie niet naar wens, dan wordt een ander pleegvolk genomen.
      Als er door de bijen weinig nectar wordt gehaald, dan krijgt het pleegvolk 's avonds een beetje honingwater (verhouding 1 : 1) tot dat de doppen gesloten zijn.
      Tien dagen na het begin van de teelt zijn de doppen rijp. Op deze dag moet de imker iets doen, om te voorkomen dat het moerloze pleegvolk gaat zwermen

      Moergoede koninginnenteelt methode

      Hierbij wordt geen volk 'verbruikt'. Er wordt gebruik maakt van het feit dat bijen aangezette dopjes, met larven en koninginnegelei onder moergoede omstandigheden uitstekend verzorgen. Er moet op gelet worden dat de koning niet bij de doppen kan komen. De teelt wordt gestart in een startervolkje.
      Bij de start van de teelt worden centraal in de bovenste kamer 3 of 4 ramen met vooral jonge larven gehangen met daartussen een vrije ruimte voor het teeltraam; de kamer wordt verder gevuld met ramen voer en stuifmeel. Tussen beide broedkamers komt een moerrooster. In de onderste kamer komt de moer met de rest van het broed. Beide kamers moeten goed gevuld te zijn met bijen en broed en het volk mag niet in zwermstemming zijn. De ramen open broed in de bovenste kamer lokken veel voedsterbijen naar boven.
      De volgende dag worden de aangezette dopjes uit de starter in de vrije ruimte in de bovenste kamer gehangen. De bijen uit het startervolk worden erbij geklopt. De larven worden op deze manier uitstekend verzorgd. Als er weinig nectar door het volk gehaal wordt, dan wordt er matig gevoerd zolang de doppen niet gesloten zijn. Het moergoede volk bouwt graag en als er veel voedsel binnenkomt, bestaat de kans dat de moerdoppen volledig in raat worden ingebouwd.

      Tien dagen na het begin van de teelt zijn de doppen rijp. Op deze dag moet de imker iets doen, om te voorkomen dat de eerste moer die uitloopt de andere doppen vernietigt. De rijpe doppen worden na tien dagen voorzichtig uit het pleegvolk genomen en in de bevruchtingsvolkjes ingevoerd. Een dop wordt in het centrum van het volkje op een raat bevestigd of tussen twee toplatten geklemd. Een likje honing op de dop helpt de bijen de dop snel te vinden. De jonge moer loopt uit in het bevruchtingsvolkje.

      Als een imker de moeren eerst wil controleren op uiterlijke kenmerken, dan wordt om elke dop een uitloopkooitje geschoven. Uitgelopen jonge moeren moeten zo snel mogelijk worden ingevoerd in bevruchtingsvolkjes.

      In een moergoed pleegvolk kunnen zo meerdere series koninginnen na elkaar worden geteeld. Steeds wordt de teelt gestart in een hopeloos moerloos volk, de starter, terwijl de verdere verzorging in een sterk moergoed pleegvolk plaatsvindt. Voor elke nieuwe serie worden de ramen in het pleegvolk opnieuw gerangschikt.
Reactie plaatsen