Tracheeënmijt (Acarapis woodi)
De tracheeënmijt (Acarapis woodi) behoort tot de spinachtigen (Arachnida) en de orde mijten (Acarina). De volwassen tracheeënmijt is ongeveer 0,1 mm groot. Een tracheeënmijt kan alleen bij bijen die jonger dan 8 dagen, in het eerste paar tracheeën (luchtbuizen) in het borststuk binnendringen. In deze tracheeën legt zij met tussenpozen eitjes, die na 3 tot 4 dagen uitkomen. Uit het eitje komt een zespotige larve, die na een dag onbeweeglijk wordt. De larve ontwikkelt zich tot een achtpotige deutonymf en deze ontwikkelt zich weer tot een volwassen mijt. De ontwikkeling van ei tot volwassen mijt duurt 12 tot 6 dagen. Larven, nymfen en volwassen tracheeënmijten steken met hun scherpe monddelen door de tracheewand en voeden zich met het bloed van de bij.
Vooral in winterbijen met een lange levensduur kan het aantal mijten groot worden. Per trachee kunnen wel 100 mijten worden aangetroffen. Bij veel mijten wordt de wand van de trachee dusdanig beschadigd, dat de zuurstofvoorziening belemmerd wordt. De verspreiding van de tracheeënmijt in het bijenvolk vindt plaats, doordat vrouwtjes die gepaard hebben de trachee verlaten en op een andere bij overgaan. Vervliegende haalbijen en darren brengen de mijten naar andere volken over.
Krabbelende en dode bijen voor de bijenkast zijn een aanwijzing van een tracheeënmijt besmetting van het bijenvolk. Bij een constante dracht kan de besmetting verdwijnen (door de korte levensduur van de bijen). Er is geen specifieke bestrijdingsmiddel tegen de tracheeënmijt, maar een goed toegepaste varroabestrijding is voldoende om de mijt te bestrijden.